zondag 13 januari 2013

HANS VAN DE WAARSENBURG - Java



RAADSELS ZONDER VRAGEN EN ANTWOORDEN

Het is voor veel kunstenaars een goede gewoonte om hun vrienden, collega's en familie rond Nieuwjaar een foto met een werk van eigen hand of een fragment uit een nieuwe publicatie te sturen. Hans van de Waarsenburg (1943, Helmond) bedacht zijn relaties met 'Java', een bundeltje van vijf gedichten plus een Engelse vertaling van elk. Ik was er blij mee, niet alleen omdat ik zelf een bijzondere band met Java heb maar ook omdat ik de dichter al bijna veertig jaar volg. Ik ontdekte op m'n zestiende, zeventiende met bescheiden terugwerkende kracht zijn maatschappelijk gerichte poëzie uit het begin, die ik wel boeiend maar niet echt goed vond maar las toch al zijn volgende bundels en ook nogal wat losse publicaties. Ik vond dat hij zich steeds wezenlijk wist te ontwikkelen en daarbij nog aan zeggingskracht won. Als redacteur van het blad Brabant Literair nam ik herhaaldelijk werk van hem op en ik recenseerde in 2000 voor de Haagsche Courant de bundel ‘Beschrijvingen van het meer’.

Er zijn daarnaast maar weinig dichters van wie ik een en hetzelfde gedicht meerdere keren per week onder ogen krijg. Hans van de Waarsenburg behoort tot dit selecte groepje. Zelfs als ik het betreffende vers niet zou willen lezen, worden mijn ogen er toch naar toe getrokken. Het gaat namelijk om ‘Waterlicht’, een tekst die in stierenletters op de zijgevel van een flat is aangebracht. Al van verre dringt het zich daarom in het blikveld op. De flat in kwestie, elf verdiepingen tellend, staat aan de Van Heelulaan in mijn woonplaats Bergen op Zoom, schuin boven een dependance van de bibliotheek (een van de sponsors) en ik kom er, op weg naar een trawant in de edele sport van het hardlopen, vaak langs. Het gedicht is onderdeel van een poëzieroute die in 2000 ontstond en door de organisatie, het Comité Stenen Strofen, nog steeds wordt uitgebreid. Dichters die zich inmiddels op groot formaat in de stad vertegenwoordigd weten, zijn Benno Barnard, H.C. ten Berge, Bert Bevers, Frans Budé, Maria van Daalen, Aleidis Dierick, Anton van Duinkerken, Anna Enquist, Peter Ghyssaert, Pieter Langendijk, Y. Né, Hans Tentije en Victor Vroomkoning. In tegenstelling tot de meeste andere poëzieroutes zijn vrijwel alle gevelgedichten speciaal voor hun locatie geschreven.





Ik vermeld ‘Waterlicht’ niet alleen om het initiatief van Stenen Strofen nogmaals onder de aandacht te brengen maar ook, en vooral, omdat deze tekst al enkele kenmerken toont, die in later werk van Van de Waarsenburg, vaak versterkt, terugkomen, met name in deze bundeling ‘Java’.

‘Java’ wordt ingeleid met de afbeelding van een veelkleurige wayang kulitfiguur. De figuur is bijgesneden zodat je niet direct ziet om welke rol het gaat maar alle attributen en vormen wijzen in de richting van de populaire Gatotkoco. Ik kom daar op terug.





Hierna volgen het titelgedicht 'Java', 'Borobudur', 'Belanda', 'In Magelang' en een titelloos vers, dat gelezen kan worden als een aparte tekst én als het tweede deel van 'In Magelang'. Ze zijn ontstaan naar aanleiding van een reis door Java in het kader van een internationaal poëziefestival. Zeventien dichters uit elf landen gaven acte de présence. Hagar Peeters en Hans van de Waarsenburg waren de enige Nederlandse deelnemers.

De eerste drie verzen bestaan uit drie terzetten, 'In Magelang' uit vier en het slotgedicht weer uit drie. De Engelse vertalingen, van Peter Boreas (die voor een adequate omzetting zorgde), staan onder het Nederlandse origineel, behalve bij 'In Magelang', dat te lang is voor de ruimte op de pagina. Daar staat de Engelse versie ter rechterzijde van de Nederlandse. De keuze voor vier terzetten heeft dus als gevolg dat het gedicht vanwege beide formele afwijkingen extra aandacht vraagt en dat gaat ten koste van het titelgedicht, zonder dat hier een dwingende inhoudelijke reden voor aanwezig is.
Toch kan 'Java', afhankelijk van de wijze van interpreteren, en het werk van Van de Waarsenburg spoort daar in elk vers onophoudelijk toe aan, als sleutel van de reeks opgevat worden.


JAVA

In dit hoofd kom ik raden
De pareldraden zo vol lucht,
Water in belletjeslicht, hoe

De naam werd geschreven
Met de B van Batavia. Wie
Ik hier ben, wat ik hier doe

Is geen vraag meer en hoe
Ik strompel of struikel
Schaduw kleeft aan mijn huid.


Gelijk al de openingsregel, over raden, dwingt je erover na te denken welk hoofd bedoeld is. Dat van de dichter, van de wayangpop, van de lezer, van het eiland (het hoofdeiland tenslotte van de archipel) of van een ander nog? Voor het eiland pleiten regels 2 en 3, de verbintenis met het water. Als dat zo is, moet Java ooit een andere naam gehad hebben, een die “met de B van Batavia” begint. In de oudste teksten zijn daar echter geen aanwijzingen voor te vinden. Batavia is de Nederlandse benaming voor het eind 16e eeuw nabij gelegen plaatsje Jayakatra, dat Stad van de Overwinning betekent. Daarvoor nog was de naam Sunda Kelapa.
Van de Waarsenburg speelt duidelijk met de attitude van de lezer; eerst kondigt hij raadsels aan en laat hij daarbij de mogelijkheid open dat de ik de lezer is, daarna roept hij m.b.t. een naam minstens één raadsel op, om vervolgens aan te geven, met nadruk op de woorden "wie" en "doe", dat een antwoord, een oplossing, er niet meer toe doet, sterker nog, dat de vraag zelf niet meer van belang is. Aankomen en beginnen te raden gaan over in strompelen en struikelen, passende symbolen voor een confrontatie en aanpassingsproces waarin al gauw duidelijk wordt (en deze conclusie stoelt op een sterke ervaring van ondergetekende, die in 1983 Java voor het eerst aandeed) dat het inderdaad geen prioriteit hoeft te zijn om van de eigen plaatsbepaling uit te gaan, wat misschien een typisch westers mechanisme is. In Indonesië, en zeker op Java, hebben mensen de neiging om nieuwe ervaringen eerst en vooral te ondergaan vooraleer die in vakjes te stoppen.
De slotregel verwijst natuurlijk naar de wayang kulitfiguur die het boekje visueel opent en van thema en motieven voorziet. Wayang (=schaduw) kulit (=vel, schil of leer) is een spel met licht- en schaduweffecten waarvoor uit buffelhuid gesneden en gestanste personages (er zijn er zo’n 200) episodes uit de heldendichten Ramayana en Maharabhata verbeelden. Deze duizenden jaren oude en oorspronkelijk Indiase epen worden op Java samen Wayang Purwa genoemd.
Daarnaast; de schaduw kan die van de achtergelaten wordende persoonlijkheid zijn en tevens refereren aan een al dan niet gemeenschappelijk verleden. Hoe dan ook is de toon gezet.


BOROBUDUR

Op de Borobudur lees ik
Het gedicht over de dode
Dichter, ijlte hangt aan mij.

Zo dichtbij is haar sterven
In het blauwe schijnsel van
De tempel. Ik koel mijn voeten

In het dauwgrijs van de nacht
Stilte is uitbundig hoorbaar en
Geen god die op mij wacht.


Als deze gedachten bij het eerste gedicht geaccrediteerd mogen heten, kunnen ze gemakkelijk doorgetrokken worden.
Een reeks over Java zonder de Borobudur is niet goed denkbaar. Dit fenomenale bouwwerk, de grootste Boeddhistische tempel ter wereld, ligt in het midden van Java. Sommige specialisten voerden er argumenten voor aan dat het complex, dat niet een plaats is waar een godheid aanbeden wordt maar een in architectuur en reliëfs versteende oproep tot een beter inzicht in de eigen spirituele mogelijkheden (te bereiken bij de bovenste stoepa), ooit in een meer lag. Het heiligdom zou als een lotus op het water hebben 'gedreven'. Dat sluit dan zonder naden aan op "De pareldraden zo vol lucht / Water in belletjeslicht" in het eerste gedicht. Dat zou nog veel mooier aansluiten op die raadselachtige B in het openingsgedicht. Batavia is natuurlijk een scharnierpunt tussen het land waar de dichter vandaan komt en het land waar hij aankomt én in werking wordt gezet, zowel historisch als logistiek (de haven van Batavia speelde daarbij een onvergelijkbaar grote rol), maar de hoofdstad is nooit een spiritueel centrum geweest zoals bijvoorbeeld Yogyakarta en Surakarta (het huidige Solo). Sterker nog, Jakarta ligt dan wel op het eiland Java, met haar eigen bestuurlijke status in de provincie West-Java, naast en op de Soendanese cultuur, maar is niet in de Javaanse cultuur gebed, die zich over de provincies Midden- en Oost-Java uitstrekt.
Het ik-personage leest een gedicht over "de dode dichter". Ook hier zijn er weer diverse mogelijkheden. Bedoeld kan zijn de bij Boeddhisten bekende dichter Aryasura (ook Aryasutra) die de Jātakamālā schreef, een verzameling van 34 verhalen in klassiek Sanskriet over levens van de Boeddha, die in 1895 gepubliceerd werd in de vertaling 'Garland of Birth-Stories' van de Groningse hoogleraar J.S. Speyer, als eerste deel van de serie 'Sacred Books of the Buddhists'. Ook kan, nogmaals, Van de Waarsenburg zijn eigen achtergelaten leven willen aangeven. "Las" hij op een van de vele reliëfs de scène over een hofdichter? En weer een andere mogelijkheid is dat hij verwijst naar een van de talloze dichters die ooit over de Borobudur zelf schreven, eventueel samengevoegd, wat gezien het universele streven naar Nirwana van de tempel niet uitgesloten is. Nirwana is het zich bevrijden van alle verlangens, weerzin en verwarring, het raken aan de hoogst haalbare staat van het menselijk vermogen. Die wordt bereikt middels een ommegang opwaarts langs reliëfs die talrijke fragmenten uit het leven in de 8e eeuw laten zien en de beschouwer tot inkeer en inzicht oproepen. De slotregel is in dit proces perfect. Het gaat bij de Borobudur niet om een god maar om ontindividualisering en welk wezen is individualistischer dan de hedendaagse westerse mens?
Dat het heiligdom een positieve invloed op de ik heeft, blijkt ook uit de zinsnede "ijlte hangt aan mij”, waar het voorgaande gedicht het nog had over "Schaduw kleeft aan mijn huid". De ijlte wordt verbonden met "haar sterven" en daar gaan we weer; welk woord in het poëtisch weefsel dat we laten ontstaan is vrouwelijk? ‘IJlte’ is geslachtelijk alvast een kandidaat, ‘schaduw’ ook maar ‘gedicht’, ‘water’, ‘belletjeslicht’ en ‘hoofd’ vallen af omdat ze onzijdig zijn. Of zou, simpeler, Van de Waarsenburg een vrouwelijke dichter in plaats van een mannelijke in gedachten hebben gehad? Heeft hij zich grammaticaal vergist?
"Het blauwe schijnsel" en "dauwgrijs" worden symbolisch verbonden met "pareldraden" en "water in belletjeslicht". Dat kan Van de Waarsenburg uitstekend, motieven door de gedichten heen verbinden, al dan niet met neologismen.


BELANDA

Huiswaarts wil ik gaan om
Te wezen wie ik ben. Hier
Rumoert de nacht in alle

Vezels van het lijf. Mijn
Hoofd is een zweetpaleis
Dat letters spuugt die ik

Niet kan spellen. Klewang
Klieft het alfabet. Hoofd
Is het gespleten woord.



Belanda, in het Javaans Londo, wordt in de overkoepelende, aan het Maleisische cultuurgebied ontleende, taal Bahasa Indonesia gebruikt voor Nederland, Nederlands en Nederlander. Algemeen wordt er iedere blanke mee aangeduid. In Maleisië, het buurland met ongeveer dezelfde taal (het verschil is vergelijkbaar met dat tussen Brits en Amerikaans Engels), wordt er overigens om voor de hand liggende reden mee verwezen naar de neusaap.
Met ‘Belanda’ bedoelt de dichter getuige de volgende beweringen onmiskenbaar zichzelf. De nacht, en een tropische nacht is nu eenmaal allesbehalve stil, maakt hem ervan bewust dat hij alleen thuis zichzelf kan zijn. Het hoofd komt terug, ditmaal verbonden met zweet en spuug en taal, sleutelwoorden die al in ‘Beschrijvingen van het meer’ voorkomen.
Omdat hij de letters niet kan spellen, zal wel het Javaanse alfabet bedoeld zijn. Dat is vreemd want dat zie je bijna nergens meer op Java. Bahasa Indonesia hanteert het Latijnse alfabet. De taalkundige Ch. A. Ophuysen publiceerde al in 1929 zijn ‘Woordenlijst voor de spelling der Maleische taal met Latijnsche karakters’, één jaar trouwens na de Sumpah Pemuda, het Tweede Jongerencongres, waarop Bahasa Indonesia tot nationale taal werd gekozen. In 1947, twee jaar na de onafhankelijkheid werd de eenheidstaal een verplicht leervak op alle scholen.

Een klewang is een eenzijdig geslepen kapmes. Waarom het alfabet daarmee gespleten wordt, is niet duidelijk, wel dat het hoofd, in dit geval waarschijnlijk het denken, mede door taalproblemen z'n eenheid verloren heeft. De parafrasering ‘gespletenheid steekt de kop op’ leidt ook tot een relevant denkpatroon.

Hoe kort de reeks ook is, Belanda is er eender een overgangsgedicht in. Het bevat minder raadsels en verwijzingen, spreekt zich duidelijker uit en is daarom, wat mij betreft, iets minder boeiend. Het volgende gedicht sluit beter aan op 'Borobudur'.


IN MAGELANG

Op een bamboebrits in Magelang,
De Birma Spoorweg waardig, daar
Huilden stemmen, resonerend

In de lege mandiebak. Ik kon
De slaap niet vatten, zwetend
Door de gaten van een versleten

Deken. Verleden? Het insect dat
Altijd doorvreet in die lege
Mandiebak, alle vergeten namen

Hoe ze ademden, elkaar aanraakten,
Liefdevol benoemden, oplosten
Wrede pijn, dood en naamloos zijn.



Hier gaat het het natte motief, nog even vertolkt door "zwetend", over in haar tegendeel: het ontbreken van water waar dat juist had moeten zijn, in de mandiebak (een bak voor uit de grond geput of geleid waswater). In Indonesië wassen mensen zich door met een gayong (een steelpannetje) water over zich heen te gooien. Wil de ik zich van het vocht uit het (vroegere) lichaam bevrijden door zich te reinigen met vocht uit de aarde? De dichter gebruikt natuurlijk niet voor niets een "versleten deken", symbool van een omhulsel dat niet meer voldoet. Een deken met gaten is een beeld voor een huid met opengesperde poriën. Letterlijk genomen is de deken immers niet aannemelijk als nachtbedekking in een tropisch klimaat waar je van de hitte niet kan slapen.
In plaats van water vindt hij huilende stemmen. Dat in combinatie met bamboebrits en de Birma-spoorweg, duizenden kilometers van Magelang verwijderd maar wel een motief van verbinding en contact, maakt dat we aan een gevangenkamp moeten denken. Het kan zijn dat er in deze stad vroeg in de oorlog een krijgsgevangenkamp was, in de tijd dus voordat de militairen als slaven naar andere plekken, met name in Thailand, Birma of Japan werden afgevoerd. In elk geval speelt het verleden, door de Borobudur klaarblijkelijk nog niet definitief weggezuiverd en nu zelfs doorvretend, weer een belangrijke rol maar tegelijk is er de tegenbeweging van het streven naar liefde, oplossing en, middels de dood, naar verlossing van wreedheid. In de laatste woorden zet de werking van de Borobudur door. Niet alleen in verbindingen, ook in slotregels opereert Van de Waarsenburg even behendig als overtuigend.

De vraag blijft waarom Van de Waarsenburg in deze tekst ineens vier terzetten hanteert, waardoor de Engelse vertaling op de pagina ernaast moest komen te staan. Vermoedelijk lukte het hem niet om wat hij wilde zeggen in een kortere vorm te passen. Wat had hij kunnen schrappen zonder het gedicht aan belang te doen inboeten? Op de eerste plaats de Birma Spoorweg want bamboebrits is sterk genoeg voor een verwijzing naar een kamp. De hele tweede regel had zelfs weg kunnen blijven. Omdat "mandiebak" al genoemd werd, had hij de tweede keer met bak kunnen volstaan. Zeker "lege" had niet herhaald hoeven te worden. "Elkaar aanraakten" is licht overbodig aangezien "Liefdevol benoemden" een grotere suggestieve kracht bezit en aanraking zeker niet uitsluit. Een beetje schuiven met wat dan overgebleven was en hopla, daar heb je dan toch nog een sterk vers, dat bovendien formeel beter bij de rest past.


_

Mieren kropen over het oude lijf
Klewangs sneden de adem kort
Ik hijgde, zweette, droomde een

Geschiedenis bij elkaar van alles
Dat niet meer bestond en nee ik
Wilde mij niet wassen in de kali

Of herinnerd worden aan het
Verzwegen moorden. Palmen
Wuiven mij toe. Ik rust in blad
.


Dit titelloze, met een gedachtestreepje of, liever, koppelteken aangegeven gedicht kan, zoals boven al opgemerkt, op zich staan. Het is een stevige en waardige afsluiting.
Diverse trefwoorden en/of betekenissen keren terug, bijvoorbeeld oude lijf, klewang, zweten, dromen, wassen maar het onheil, al voelbaar in de voorgaande regels, wordt concreet: moordpartijen die ook nog verzwegen worden. Het kan niet anders of de dichter refereert op de eerste plaats aan de slachtpartijen in 1965 en 1966, waarmee het regime van Suharto in nog lang niet opgehelderde omstandigheden het gistende en daarom tot falen gedoemde Nasakom-beleid (Nationalisme+agama/religie+communisme) van Soekarno blokkeerde en de Orde Baru ofwel Nieuwe Orde inzette. De gebeurtenissen, in het westen lauwhartig beoordeeld als onderdeel van de Koude Oorlog, kostten minstens 500.000 overtuigde en vermeende communisten het leven en dit is de meest voorzichtige schatting. Er wordt ook over miljoenen gesproken. In de erop volgende dictatuur met haar strafkampen was praten over de bloedbaden taboe en zelfs in de huidige prille en dus vooralsnog wankele democratie weigeren de meeste Indonesiërs erover te praten.

Dit wetende wordt helder dat de keuze voor de wayang kulitfiguur Gatotkoco om ‘Java’ mee in te leiden haast geen toevallige kan zijn. Hij wordt vereenzelvigd met gehoorzaamheid en een grote vaardigheid om te doden en heeft juist daaraan zijn populariteit te danken. Nóg een reden om van een goed doordacht plan uit te gaan is de betekenis van de naam van deze ‘held’ in het Sanskriet: hij die een hoofd als een pot heeft ofwel een harde kop. Aan de basis liggen de delen 'ghat' (kruik of pot) en 'utkoco' (hoofd). Zou het dan toeval zijn dat de serie begint met: “In dit hoofd kom ik raden” waarmee de cirkel zich sluit. Ik dacht het niet.
Waarom wil de ik, eerder zo uit op verkoelend en zuiverend water, zich niet in de kali wassen? Vermoedelijk omdat veel lijken in de rivieren gesmeten werden. De kali’s verwerden werkelijk tot bloedrode stromen. De gezochte verlossing, de uitkomst krijgt op een andere manier gestalte dan verwacht: in een beeld van vriendelijke palmen. De bladeren van de palmboom, geen water- maar luchttekens en verwant aan het blauwe schijnsel van de tempel van loutering in het tweede gedicht, zijn groot genoeg om een mens te omvatten. Daarmee krijgt de ik na zijn versleten en na zijn door zweet beslagen vel zijn derde huid. Zijn best passende? Zijn definitieve?





‘Java’ bevat meer zeggingskracht dan menige poëtische pil. Resumerend mag vastgesteld worden dat Hans van de Waarsenburg zichzelf en de lezer in onwaarschijnlijk weinig woorden toegang tot een totaal andere cultuur heeft verschaft, niet alleen geografisch en historisch maar bovenal spiritueel. Zijn korte verzen verstrengelen zich, uitgaand van waarnemingen en details, met de belangrijkste vragen van het menselijk bestaan, met universele thema’s zoals ze tot uitdrukking worden gebracht in bijvoorbeeld de Borobudur, die een geestelijke kosmos weer wil geven.
Hij heeft er lang over gedaan maar hij is uitgegroeid tot een werkelijk belangrijke dichter. Het is hem positief aan te rekenen dat hij daarvoor geen concessies heeft gedaan, behalve misschien in zijn literaire vlegeljaren.
Hij is niet in de valkuil van het exotisme getuimeld. Dat zijn benaderingen van land en cultuur niet vrijblijvend zijn, maar altijd kritisch blijven en niet in het minst ook onderzoekend, is hierboven hopelijk voldoende aangetoond. Van de Waarsenburg belichaamt een dichterschap dat z’n wortels heeft in een grote kennis van het vak en z’n hoogste ideaal in het streven naar onthechting van de wetten van de dagelijkse werkelijkheid zonder die, en zonder de schaduwzijden die erbij horen, volledig uit te willen sluiten. En ja, in dat streven worden raadsels op de beste momenten niet meer gespleten in vragen en antwoorden, maar vallen ze samen in een begrijpen zonder naam, waardig om ook als kerstgeschenk aan te bieden.

Hans van de Waarsenburg; ‘Java’; Uitgeverij In de Bonnefant, 2012; ISBN n.v.t.

www.alberthagenaars.nl
Foto auteur: Léon Mommers

12 januari 2013