woensdag 13 maart 2013

ROGI WIEG - De ander





EEN PESSIMISTISCHE LYRICUS MET EEN OPTIMISTISCHE KIJK OP POËZIE

Er zijn in Nederland genoeg dubbeltalenten met een evenwichtige balans tussen poëzie en beeldende kunst, denk vooral aan Armando en Lucebert. Nu werpt ook Rogi Wieg (Delft, º1962) zich in z’n nieuwe bundel ‘De Ander’ als zodanig op. Wieg, die sinds de bloemlezing uit zijn jeugdpoëzie ‘Dagen In Budapest’ (1985) een indrukwekkende reeks titels publiceerde, is inderdaad een meervoudig talent, hij staat zijn mannetje in de muziek en de wiskunde, alleen is hij het níet in de schilderkunst! In ‘De Ander’ zijn schilderijen afgedrukt die duidelijk tonen dat Wieg weliswaar met kleur om kan gaan maar niet met vorm. De afbeeldingen doen daarom eerder afbreuk aan de gedichten. Dat geldt evenzeer voor de uitgebreide en weinig relevante inleiding van eigen hand waarin hij op het samengaan van beeld en woord ingaat. Zijn gedichten hebben stutten als illustraties en begeleidende tekst namelijk helemaal niet nodig! Zijn gedichten kunnen zich evenmin beroepen op een volwassen vorm maar ze bieden tenminste een weelde aan verrassende perspectieven en originele gedachten. Ze doen zich voor als eenvoudige lineaire verhaaltjes die de lezer echter voortdurend dwingen keuzes te maken; bij knooppunten in de beschrijving, bij barrières in de vorm van verwijzingen naar disciplines als filosofie en natuurkunde en bij stijlfiguren die voorgaande regels onderuit kunnen halen. Lees anonieme teksten van Wieg en je weet meestal in de eerste strofe of alinea al wie de maker is. Het zijn taalhuisjes met open deuren en ramen maar eenmaal binnen verdwaal je in een complex van enorme zalen, donkere corridors en onverwacht veel verdiepingen. Van saaiheid en oppervlakkigheid kun je hem niet beschuldigen.

Deze bundel bestaat behalve de introductie uit de lange afdeling ‘De Ander’ en zeven zogenaamde ‘Bajesgedichten’. Opnieuw staat interactie in menselijke relaties, of het uitblijven daarvan, thematisch centraal. Belangrijke personages zijn ouders, een dochter en een oma, personages die eerder als spiegels fungeren dan als zelfstandige figuren met eigen energie. Wieg vult ze met zijn fascinaties, vaak obsessies, en weet als weinig anderen daarmee de dagelijkse realiteit in een eigen beladen, soms huiveringwekkende, werkelijkheid over te laten gaan, die zowel heldere als duistere kanten kent, wat de verwarring alleen maar groter maakt. Dat levert tal van gedenkwaardige momenten op, bijvoorbeeld paradoxen als:


Ik heb jullie gemarteld zonder
een martelaar te zijn of een beul



en, beter nog:


Ik heb lang genoeg geleefd
om nog niet lang genoeg geleefd te hebben



(die soms aan het recente werk van Cees Nooteboom doen denken) of door vervreemding vastgekleefde momenten getuige:

Zelfmoord is een geel licht
waarnaar ik moet kijken en
dat naar mij kijkt in een
context van chemische wanorde,
op een middag voor een warenhuis,
of zittend op een tapijt dat niet kan
vliegen, maar vastligt als zieke neuronenbanen
in het denken en voelen



Dat is Wieg ten voeten uit. De grootste tegenspraak is nog wel dat hij in nota bene het titelgedicht beweert:

De werkmethode is dat je
niet op jezelf let, maar op
alles, of veel, buiten jezelf.


Dat wil hij misschien wel, doch het is hem ten enenmale onmogelijk, en gelukkig ook maar.

Niet alle gedichten zijn geslaagd, ook in Wiegs bonte papieren belevingswereld zitten vale plekken, maar er zijn er bij die klassiek zouden kunnen worden, zoals ‘Zonder Twijfel’:


Eerst vond men het wiel uit en toen het zwaard van Damocles
en de hoed en de appel van het kwaad tot erger, en daarna

drong de punt van het genoemde zwaard naar binnen door
mijn schedeldak: ik trouwde. De wereld is techniek, het trouwen

is belofte, zo had het moeten zijn, maar zo was het niet.
Opstaan, liefhebben, nachtrust, het werd een wiel

dat het oude zwaard liet zakken, dieper, diepst, tot in het hart.
Waarom heb ik je gemaakt? Waarom me niet omgekeerd en weggelopen?

Er zit soms diepte in de wereld van de vlakte, lijnen die elkaar
kruisen op een snijpunt, zwart dat lichter wordt en afneemt

tot wit. Noem het perspectief, of bedrog, een valse
belofte, of techniek. Maar jij bestaat. Jij, zonder twijfel
.


Eveneens zonder twijfel mag Wiegs dichterschap een van de eigenzinnigste en rijkste van ons taalgebied genoemd worden. Hij is inderdaad een ‘pessimistische lyricus met een optimistische kijk op poëzie’.



Eerder gepubliceerd in De Haagsche Courant, maart 2004. www.alberthagenaars.nl