zaterdag 29 september 2018

OVERBUREN - Poëzie tussen de grenspalen 269 en 369


GRENZELOZE POEZIE


Foto omslag:
© Huib de Jonge/Input Output Fotografie



Diep in z'n kritische hart wil elke recensent, zelfs de meest verzuurde azijnpisser, gewoon aangenaam verrast worden door goede poëzie. Dat kan op verschillende manieren: door het werk van een debutant; of dat van een dichter van naam die zichzelf nog overtreft; of door een geslaagde comeback, zoals bijvoorbeeld Herman van den Bergh en Richard Foqué die wisten te realiseren na een stilte van maar liefst respectievelijk 40 en 39 jaar! Maar het fijnst gebeurt het wellicht door een knetterende serie beelden en regels in een bloemlezing waar veel dichters aan meededen van wie de meesten nog geen bekendheid genieten buiten het literaire wereldje.

Zo'n boek is 'OverBuren'. Deze fraai uitgegeven anthologie werd samengesteld door Bert Bevers, zelf ook lyricus. Hij wist na een lange zoektocht 75 teksten te verzamelen over plaatsen -soms steden, soms gehuchten en vlekken- die aan weerszijden van de vermaledijde grens tussen Zeeuws-Vlaanderen enerzijds en de provincies West- en Oost-Vlaanderen anderzijds zijn te vinden, de grens tussen grenspalen 269 en 369 om precies te zijn. Sommige gedichten werden blijkens de verantwoording achterin op uitnodiging geschreven om deze collectie volledig te krijgen.

Frank Deij, wethouder van Kunst en Cultuur van de gemeente Terneuzen en drijvende kracht achter de publicatie zegt in zijn aansprekende voorwoord: "In 1815 hebben we elkaar gevonden in een innige omhelzing die helaas maar van korte duur was. Sinds 1830 leven we weer gescheiden. Maar het elkaar opzoeken, het raken, het aanraken, het geraakt worden door onze culturen is gebleven." Hij verwijst verder naar de fusie van de havens van Gent en Zeeland die de verbondenheid sinds kort ook een formeel karakter geeft.
Doel van de bundel is dan ook o.a. om "symbolisch uiting te geven aan alle gemeenschappelijke verbindingen die voor beide landen van belang zijn."






De bijeengebrachte dichters, van Stefaan Van Bossele tot Judith De Wolf, bejubelen of verguizen niet alleen een onvermoed groot aantal locaties, ze bespelen ook alle mogelijke gebeurtenissen en gewaarwordingen, van bruiloften tot watersnood en van angst tot zuiproes.

Natuurlijk mocht de in Driewegen geboren Jacques Hamelink niet ontbreken, altijd wel goed immers voor zinderende regels, ditmaal o.a. met:



VERZOENDAG

Albezittende boerenrust van het land
die nooit meer terugkomt (kon je niet horen van Boschkapelle
en de Griete tot het Mauritsfort en hoe onder Isabellasluis
een versijpelende molenaarskar de avondgrens markeerde?),
dood kwarregat, ongetrooste wiedierendrinkput, vlek
van herkomst Driewegen, tuinplee, eeuwige
kiezelfilter en slakkenregenbak,
het groet en zegent je.



Andere bekende dichters zijn Daniël Billiet, Hendrik Carette, Emma Crebolder, Jos Daelman, Maurits Mok, Frank Pollet, Peter Theunynck, Menno Wigman en Anton van Wilderode. De meeste bijdragen van juist deze veronderstelde toppers zijn echter van minder allooi dan verwacht mag worden.
Dé grote uitzondering hierop is dan weer wel het gedicht 'Winter te Damme', gelicht uit de gelijknamige bundel van Hendrik Carette en mijns inziens het beste gedicht dat hij ooit schreef. Zeggingskracht en suggestie strijden erin om de eer:



WINTER TE DAMME

Het noorse jukbeen tintelt trots
op de zeearm waar geen geus meer schaatst.
De blaas spant rood in de geknelde gulp.
Het ijsvlies onder het verleden kraakt.

Hier rijd ik schaatsend naar een ander leven.
De meersen laag onder de wind
het heden nooit betreden.
De stilte vriest mijn netvlies blind.



Ook 'Clingse Wielen' van Emma Crebolder mag er wezen. Dit gedicht werd eerder gepubliceerd in haar bundel ‘Dansen met een vos’ alsmede in de bloemlezing ‘Die felle … – Gedichten over vossen’.
De meeste verrassingen van 'OverBuren' schuilen echter in de bijdragen van een aantal nog niet genoemde dichters. Zij zorgden voor een verkwikkende leesbeurt.

Wat bijvoorbeeld te denken van de volgende fragmenten:



Een tractor / beent het land uit
‘Avond in Assenede’, Michel Huisman

Maar onderhuids klopt / elke hartslag in de maat van het verleden
‘Zondagmiddag in Boekhoute’, Christina Guirlande


Christina Guirlande
Foto: © Maurice Van den Eede



Golven schieten lichtnaalden af, / Harpoenen hoog en laag / Iedere droge gedachte
‘Cadzand’, André van der Veeken

IJl hart, bitter verstand, / diep gehavend Waesland
‘Doel’, Anne Dellart

De Kruisschans eenzaam achterlatend / een plek omkringd van geboomte en gevangen in een ruit. // Kruisen en Ronduiten, de geometrie van het verdolen
‘Heille’, Jan J.B. Kuipers

Nu de dakpannen / rammelen in de noordenwind / suist door dromen spooktij // en een eeuwenoude watervrees.
‘Hondseinde, 1970’, Bas van Oudekerken

De hemel // is knalblauw, maar nog knalblauwer / is de rug van de ijsvogel die ons // laat zien wat vliegen is.
‘Isabellakanaal’, Bert Bevers

De dame die mij begeestert bij wijlen / met hees gefluister in mijn oor / hangt nu aan mijn benen / als ik Stropersbos betreden wil
‘Stropersbos bij ’t Kalf’, Will van Broekhoven


Will van Broekhoven
Foto: © Loredana Montebello



De grens met de kantoren / Waar ingeklaard werd met een borrel / Baanhoeren langs hun raam verscholen / Kenden hier de dag en de nacht
‘Kapellebrug’, Willem Persoon

Je bent volwassen en je weet: er is geen onderscheid in wezen / tussen de druppel en de zee. // Maar in mijn hart omvat ik dat / het water is begaan met leven / van druppel dauw tot oceaan
‘Zeedijk te Knokke’, Fa Claes

De blues van loeders / grootmoeders staan zwart in een deurgat / hun stem is een meervoudig mooi mes
‘De plaats waar je wegdroomt - Maldegem, jaren zeventig’, Jan Posman

Maar die éne nacht / branden alle lichten / en klinkt muziek van accordeon. // Gelach en kreten / galmen over veld en plas / en kronkelende lijven
‘Kermis in Meerdonk’, Liane Bruylants

Als de mens de mens niet was, / dan gebeurde er misschien niets. / Maar ergens ligt er nog as
‘Moerbeke’, Frans Buyle

Het is het verschil tussen Coburgers / en Oranje, tussen Clinge en De Klinge, / het maakt dat niet een Nederlandse / maar een Belgische wielerheld voor eeuwig / en altijd staat vermeld als winnaar van / de allereerste Ronde van Spanje.
‘Gustaaf Deloor (1913-2002)’, Patrick Cornillie


Patrick Cornillie
Foto: © Hagar Hagenaars



Ik èn kabelteevee, in computertelefoon / maar hjin has of riolering, daddis ier jìl gewoon: / ’k Bin veruùst, ’k bin veruùst / Uùt mijn eigen land vandaan, maar ik weun noe in m’n eigen uùs.
Mollekot Boogie, Ries de Vuyst

Seizoenen kantelen, op het land wentelt licht, vonkt aan en uit en weet van geen wijken.
‘Overstag’, Frank De Vos

If you go to Philipien / eat tyhere wat selfs eats the Quien: / eat tyhere Mussels Wiskerkien!
‘Restaurateur’, Marie-Cécile Moerdijk

De akkers ogen strak geploegd als een reusachtige ribbroek. / Binnenshuis rusten talloze agenda’s, vol vergeten afspraken. // Niets kan zonder kennis, alles wel met liefde.
‘Sint-Margriete’, Daam Noppe



Uiteraard zijn nogal wat medewerkers uit op namenspel. Dat is in deze bundel ook al aan het opvallend grote aantal titels met plaatsnamen te zien. In de beste gevallen overstijgt de daarin verscholen symboliek de aanduiding van de betreffende locatie, zoals o.a. Christina Guirlande, André Moortgat en vooral Maria van de Melanen (met haar cumulatie van erotische suggesties) laten zien:



Met een naam als Eede moet het / leven hier wel paradijselijk zijn
‘Welkom in Eede’, Christina Guirlande

vlakbij het wonderland / van Reinart, het Gelaag / en de Kwakkel is ieder huis een zetel / naast de weg naar het buitenland
‘In Kemseke’, Frank Pollet

Ik woon in Koewacht / ’t is nu donker om half acht / Dan melk ik ze zacht!
‘Haikoe’, André Moortgat

De grens loopt hier dwars / door de huizen van Prosper / en Prosperdorp in de Prosperpolder.
‘Dwars’, Daam Noppe

Eén korte zomer / slechts één korte zomer lang / was ik als meisje al een vrouw // toen je me listig leerde / wat je met woorden zoal kunt doen / in de peilloze lust van een kind. // Tolweg, Heikant, Schommeling, Spuikreek.
‘Sint-Jansteen revisited’, Maria Vandemelanen

Koud en klam kwamen ze terug, / al die in ons doorgroeiende voorvaders, / uit Gloucester, Norwich of Bristol, / met broeiende wol voor de volders in de stad. // Daar waren de torens van thuis, / van Sluis, Mude, Hoeke en Damme, / en dáár, verder oostwaarts, van Sint-Kruis
‘De toren van Sint-Kruis’, Rico Van de Janckenberg


Rico Van de Janckenberg
Foto: © Bert Bevers



De vele naamverwijzingen daargelaten zijn er maar weinig gedichten die in hun eentje een volledig beeld van Zeeuws-Vlaanderen, het Waasland en/of het noorden van West-Vlaanderen kunnen geven, alle polders en poppels ten spijt. Als je de teksten bij elkaar neemt, kun je echter niet om dit ooit zich zoveel sterker manifesterende cultuurgebied heen. De kermissen, bruiloften, overstromingen en inpolderingen staan hier mede voor garant! Daardoor is het boek voor veel meer lezers van belang dan alleen de in literatuur geïnteresseerde bewoners van deze contreien.

‘OverBuren’ is een uitgave om in verschillende opzichten blij van te worden! Sterker nog, je zou, als ondergetekende, meteen in de auto willen stappen om een aantal plekken te gaan bekijken, en even persoonlijk te ondergaan als de opgenomen dichters!






DIVERSE DICHTERS; ‘OverBuren – Poëzie tussen de grenspalen 269 en 369’; Samenstelling Bert Bevers; 80 pagina’s; Uitgegeven door de gemeente Terneuzen i.s.m. de Heemkundige Vereniging Terneuzen; 2017; ISBN: n.v.t. Meer informatie bij de samensteller of de gemeente Terneuzen.



Albert Hagenaars, februari en september 2018



www.alberthagenaars.nl

En zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling


donderdag 12 april 2018

MICHIEL VAN KEMPEN - Rusteloos en overal




Michiel van Kempen
Foto: © Nataly Linzey/Werkgroep Caraïbische Letteren



BIOGRAFIE VAN EEN SURINAAMSE CALEIDOSCOOP

Wie van volslanke biografieën houdt mag de armen uit de mouwen steken voor ‘Rusteloos en overal – Het leven van Albert Helman’. Dit boek over Lou Lichtveld, zoals de echte naam luidde van de Surinaamse schrijver, musicus, verzetsman, reiziger, politicus en nog veel meer, werd geschreven door Michiel van Kempen (Oirschot, 1957), bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Hij richtte zich vooral op het schrijvende bestaan van Lichtveld, vandaar de keuze voor diens belangrijkste pseudoniem in de ondertitel.


Door Albert Hagenaars


De uitgave telt respectievelijk 633 pagina’s voor de levensbeschrijving, plus maar liefst 75 voor Noten, 26 voor de Bibliografie, 49 voor de Secundaire bibliografie en 69 voor het Register! Tenslotte zijn er nog lijstjes van ondervraagde personen en geraadpleegde archieven.
Wie meent dat hiermee alles moet zijn gezegd, komt bedrogen uit want Lou Lichtveld (1903-1996) die als schrijver vooral bekend werd onder het pseudoniem Albert Helman, leefde dus niet alleen eerbiedwaardig lang maar had ook tientallen banen, reisde (deels voor werk en deels uit onrust en nieuwsgierigheid) de wereld rond en, belangrijke karaktertrek, bemoeide zich met alles en iedereen. Zijn leven viel samen met de twintigste eeuw, zijn activiteiten zijn daar dan ook een uitgesproken weerslag van, met name op journalistiek, muzikaal, literair en diplomatiek niveau.

In een notendop
Lou Lichtveld werd geboren in Paramaribo, ging er prat op van deels Indiaanse afkomst te zijn en verwees dan naar de moed van de oorspronkelijke bewoners. Op z’n twaalfde belandde hij in het Nederlandse internaat Rolduc van het Klein Seminarie te Roermond om tot priester te worden opgeleid. Het verblijf werd vroegtijdig afgebroken. Terug in Suriname studeerde hij muziek en ontwikkelde zich als organist en componist. Vanaf 1922 was hij opnieuw in Nederland. Hij studeerde musicologie maar zat ook op de kweekschool. Vervolgens ging hij aan de slag als verslaggever en muziekrecensent.
Hij debuteerde tweemaal: als Lou Lichtveld met de uitgave ‘De glorende dag’ in 1923, en drie jaar later als Albert Helman met de in Suriname gesitueerde roman ‘Zuid-Zuid-West’, (al waren eerder losse teksten onder die naam gepubliceerd) waarin hij duidelijk stelling neemt tegen de uitwassen van de koloniale praktijk. Na nog andere boeken verscheen in 1931 ‘De Stille Plantage’, de roman waar hij, tot nu toe, de meeste literaire waardering voor zou krijgen. Deze jaren vielen samen met zijn werk als redacteur voor het katholieke blad De Gemeenschap. Met de eveneens aan dat tijdschrift verbonden Albert Kuyle maakte hij een reis door Italië en Noord-Afrika.
Tijdens de Spaanse Burgeroorlog zette hij zich actief in voor de Republikeinse zaak. Hij moest Spanje ontvluchten na bedreigingen vanwege z’n felle artikelen. Via via kwam hij in Mexico terecht en in 1939 was hij terug in Nederland. Het bloed kroop waar het niet gaan kon; als onderduiker maakte hij zich verdienstelijk door o.a. persoonsbewijzen te vervalsen. Tevens werd hij lid van de Grote Raad van de Illegaliteit en na de oorlog van het zogenaamde Noodparlement. In Suriname was hij respectievelijk landsminister van zowel Onderwijs en Volksontwikkeling als Volksgezondheid, voorzitter van de Rekenkamer en directeur van het Bureau Volkslectuur.
Na conflicten, Lichtveld had een belligerent gerichte instelling en lag dus vaak met Jan en alleman overhoop, kon hij in 1961 aan de slag voor de Nederlandse ambassade in Washington als Gevolmachtigd Minister. Hij maakte ook deel uit van de delegatie van het koninkrijk bij de Verenigde Naties, specifiek ter behartiging van de Surinaamse belangen. Hij woonde o.a. op Tobago en Saba, in Noord-Italië en overleed 92 jaar oud, in Amsterdam.





Pieten-gekrakeel
De titel maakt al duidelijk dat Van Kempen zich vooral op de auteur richt en in die hoedanigheid vooral op de man achter z’n bekendste alter ego. Dit is geen overbodige opmerking als je leest dat Lichtveld zich van maar liefst 50 andere namen bediende, variërend van Albert (zonder achternaam) tot Y en voor zulke uiteenlopende schrijfactiviteiten als receptenbundelingen, verzetspamfletten, en muziekkritieken. Enkele voorbeelden: als Joost van den Vondel publiceerde hij aanklachten tegen de bezettingsmacht en de meeloperspartij NSB, en als Willy Ravenswood een novelle die postuum door uitgeverij Conserve als roman werd uitgebracht.
Hij was ook medewerker van talrijke bladen, o.a. Het Parool. In zijn laatste bijdrage voor deze krant raadde hij aan, en ik vermeld dit natuurlijk vanwege het huidige pietengekrakeel, om voor het Sinterklaasfeest een Witte Piet in te zetten. Een Zwarte Piet vermocht de kinderen immers geen angst meer aan te jagen! Dit noteerde hij in 1957!

Chronologisch en thematisch
Het boek telt 18 hoofdstukken en is voornamelijk chronologisch opgezet maar kent gelukkig tal van thematische lussen die persoon en werk vakkundig inbedden in de diverse periodes op zich en hun vraagstukken op velerlei gebied. Van Kempen geeft bijvoorbeeld een horizontaal beeld van Suriname aan het begin van de 20e eeuw. Hij schetst de samenstelling van de bevolking, de gezondheidssituatie, het onderwijs, het culturele leven, introduceert vervolgens de voorouders van Lichtveld en hun bezigheden en ideeën en laat dan pas Lodewijk Alphonsus Maria Lichtveld ter wereld komen. Deze fragmenten, ondersteund door oude foto’s, zijn doorspekt met citaten van Helman, zoals: “Mijn ouders probeerden ons zoveel mogelijk te laten leren. Veel Creoolse families deden daar alles aan, het was de enige manier om niet helemáál door de Hollanders op onze kop te worden gezeten. De enige ontsnapping was onze drang naar boven. Zo heeft ieder nadeel een voordeel in zich, zelfs het kolonialisme.” (uit een vraaggesprek met Ben Dull in 1980). Van Kempen weet op deze manier op overtuigende wijze driehoek op driehoek te stapelen: de constant verspringende beelden die Lichtveld wil of moet tonen; de uiteenlopende werelden waar hij zich in manifesteerde en natuurlijk het perspectief van de biograaf op dit bonte geheel (zijn keuzes en stijl).

Van Kempens keuzes
Wat de keuzes betreft is er zoals Van Kempen in een woord vooraf aangeeft nog veel meer te vertellen dan in dit boek is opgenomen. “In zijn algemeenheid vind ik dat diepgaande structurele en stilistische analyses, onderzoek naar intertekstuele verwijzingen, een complete receptiegeschiedenis enz. enz. niet thuishoren in een beschrijving van het leven van een schrijver. Al die studies kunnen natuurlijk wel degelijk relevant zijn, maar de resultaten ervan mogen alleen maar zeer selectief deel uitmaken van een biografie, gefilterd sijpelen ze door naar het biografische verhaal, bijvoorbeeld daar waar kritieken aanleiding hebben gegeven tot publieke debatten.”
Hij kreeg te maken met “de angst van elke biograaf”; hij werd geconfronteerd met vondsten na de afsluiting van de biografie, o.a. brieven van een tot voor kort onbekende geliefde. Dat is jammer voor het boek maar geen onoverkomelijkheid in de Helmanologie want belangrijke recente onthullingen krijgen ongetwijfeld een plekje op de website over Helman die Van Kempen voornemens is op te zetten.

Empathie
Zijn stijl resulteert in een prettig leesbare verhaalvorm die dus door een groot publiek kan worden genoten, groter althans dan verwacht mag worden op basis van de vele onbekende zaken die aan bod komen, zowel voor de Nederlandse als de Surinaamse lezers! Van Kempen legt gelukkig veel uit maar wordt nergens betweterig. Hij getuigt van empathie voor de talrijke personages, op de eerste plaats de man die de aanleiding van het boek vormt. De auteur is dan wel gefascineerd door Helman, kritiekloos over diens talrijke onhebbelijkheden zoals gierigheid en bemoeizucht is hij allerminst. Op meestal licht ironische wijze belicht hij tal van onprettige momenten, soms ook sarcastisch: “In 1974 verscheen zijn Crusoe’s only isle. Het boekje van 95 pagina’s werd gepubliceerd door The Tobago Branch Trinidad and Tobago Society for the Prevention of Cruelty to Animals, Scarborough en Lou stond alle royalties af aan de dierenbescherming – nogal opmerkelijk voor iemand die niet te beroerd was zijn eigen hond een verschrikkelijke rotschop te geven.”
Daartegenover looft hij Helman waar hij dat nodig acht, met name voor zijn werkkracht en moed. Naar aanleiding van de rellen op Tobago schrijft hij:
Ook op het kleine eiland Tobago trekken mobs van zes, zeven, acht jonge zwarten rond om blanken de daver op het lijf te jagen; een enkel huis gaat in vlammen op. Thera (Helmans ega, AH) die boodschappen komt doen in Scarborough wordt uitgejouwd: ‘Go home, white bitch!’ Op een dag dringt een bende jongeren het huis op Bacolet Point binnen. Ze zitten aan allerlei spullen en trekken boeken uit de kast. Als Lou, gealarmeerd door Thera, uit zijn werkkamer komt, bijt hij de groep toe: ‘Put that down! Get out, get off my premises!!’ Geïntimideerd door de onverzettelijkheid van de kleine, robuuste Caraïbiër, die in de oorlog wel met andere situaties geconfronteerd was en voor de duvel en zijn moer niet bang was, druipt de groep af.
Deze citaten maken duidelijk dat Van Kempen niet alleen een onderzoeker is maar ook een literair schrijver; hij publiceerde niet voor niets verhalen, romans en poëzie, net als Lichtveld soms onder andere namen zoals Mani Sapotille en Winston Leeflang.



Foto: © Albert Hagenaars
Surinaams Museum, Paramaribo, 2016
Kunstenaar: Zuster Jesulda Kwanten


Gesjouw en contacten
Twee punten met name maken het boek extra boeiend, de beschrijvingen van Helmans hierboven al vermelde gereis en gesjouw, en zijn contacten met bekende, soms zelfs internationaal beroemde figuren. Uit een lange rij noem ik slechts Gerrit-Jan van der Veen, Joris Ivens, Joop den Uyl, Diego Rivera, Frida Kahlo en Nobel-prijswinnaar Derek Walcott.

De talrijke locaties, van het Canadese poolgebied tot Brazilië en van Perzië tot de Brabantse dreven worden niet uitvoerig behandeld. In enkele rake lijnen geeft Van Kempen sfeer en/of kenmerken weer. Over Helmans werk bij de Verenigde Naties noteert hij: “Zittingen van de VN duren vaak maanden en maanden. Het New Yorkse restaurantleven vaart er wel bij, amoureuze affaires bloeien op en de verveling slaat onverbiddelijk toe. Alle Nederlandse gedelegeerden verblijven altijd hetzelfde hotel, The Beaux Arts in Manhattan, behalve de grote chef, Joseph Luns, die voor zichzelf een exclusiever etablissement heeft uitgezocht.”
Zulke stukjes geven jus aan het boek, vormen tevens een ideale gelegenheid telkens wat afstand van Helman te nemen, wat in dit bestek ook hard nodig is, al was het maar omdat Helman zich, als hij tenminste niet aan het schrijven was of zich in zijn geliefde Airole of op Saba terugtrok, gretig in het middelpunt van de belangstelling plaatste. Van Kempen, die Helman persoonlijk heeft gekend, weet uitstekend te balanceren tussen de behoefte enerzijds zoveel mogelijk te weten te komen en anderzijds de informatie in een zo objectief mogelijke context te plaatsen.
Helmans ontmoetingen met de smaakmakers van Nederland (genoemd worden o.a. Menno ter Braak, Jan Wolkers en Prins Bernhard), het Suriname van zowel voor als na de onafhankelijkheid (vertegenwoordigd door o.m. Jopie Pengel, Jozef Slagveer, Anil Ramdas) en, minder frequent, de spelers op wereldniveau leveren van de weeromstuit ook schitterende citaten op. Wat te denken van het volgende voorval dat Van Kempen opdist naar aanleiding van een bezoek van Helman en andere diplomaten aan minister-president Wim Kok, opnieuw actueel nu er weer veel woorden vuil gemaakt worden aan het belang van referendums. Aan het woord is Helman: “De hele onafhankelijkheid van Suriname had nooit mogen plaatsvinden. “Vraag het ze, per referendum,” heb ik aan Joop de Uyl gezegd, en wat antwoordde die stommeling: “Een referendum past niet in het Nederlandse denken.” En wat gebeurt er vorig jaar? De regering houdt een referendum op de Antillen, en stelt vast dat de bevolking niet los wil van Nederland. Die stomkop van een Den Uyl is mee verantwoordelijk voor de zwijnenstal die het in Suriname is geworden.” Van Kempen haakt daar slim op in door de reactie van de premier weer te geven: “Wim Kok pikt die woorden niet. Hij is furieus, beëindigt direct het onderhoud en verbiedt zijn staf om er ook maar één woord van naar buiten te brengen.” Opmerkelijk is dat hier geen noot aan is verbonden. Zoals gezegd besteedt de auteur 76 pagina’s aan het notenapparaat. Waarom hier niet? Ligt dat nog te gevoelig? Werd hem gevraagd zich discreet op te stellen?

Dichter en plaaggeest
Helman was een gedreven mopperkont. Toch had hij ook een onbedwingbare drang tot humor, een die vele vormen kende. Ook hiervan maakt Van Kempen ons deelgenoot. Om te beginnen een kwatrijn van Helman dat zijn ergernis over secretaris-generaal Oe Thant weergeeft:



OE THANT

Mystiekem verraadt hij het Westen aan ’t Oosten
Besluipt hij in Thailandse aura gehuld
Zijn web van intriges en … laat zich betasten;
Maar schrikt door de schim van Dag Hammerskjöld



Met Helman is weliswaar geen groot dichter heengegaan maar bij vlagen kan hij alsnog ontroeren en over heel wat regels laten lachen.
Een van zijn optredens als plaaggeest heeft brouwerszoon Anton van Duinkerken (ps. Van Willem Asselbergs) mogen ondergaan. Beide scribenten waren geboren in 1903, beiden braken een priesteropleiding af en beiden ook zaten in de redactie van De Gemeenschap, een orgaan ten behoeve van de culturele emancipatie van het omvangrijke katholieke volksdeel. Ze leerden elkaar beter kennen in Bergen op Zoom, waar twee zusjes van Helman op kostschool zaten, die met zusjes van Asselbergs omgingen.
Na een vergadering van de Gemeenschap-redactie, verhaalt Van Kempen, “waren Helman en Van Duinkerken de last men standing van de met drank overgoten avond, toen De Geus Helman influisterde dat de grootste kamer voor hen gereserveerd was, maar dat hij wel het grote tweepersoonsbed met Van Duinkerken zou moeten delen. Helman kroop snel in het verste hoekje van het mahoniehouten bed, maar Van Duinkerken ontdeed zich log van vest, overhemd en das, en stond dan aarzelend in een borstrok met lange mouwen en een tot op de enkels reikende onderbroek. Daarop riep Helman hem toe: “Willempje, lekkere jongen, wanneer kom je nou bij me in bed? Zonder jou kan ik niet slapen, jô! Kom vlug. Lieverd, kom, schiet op!” Daarop liet Van Duinkerken zich op een stoel vallen, het hoofd in de handen en Helman geen blik meer waardig keurend. Zo trof Helman hem aan bij het ontwaken. Enigszins schuldbewust vroeg hij hem of hij de hele nacht was opgebleven. “Nee,” antwoordde Van Duinkerken, “ik heb nagedacht.”



Anton van Duinkerken. Foto: © AH
Bibliotheek Het Markiezaat, BoZ
Kunstenaar: Naam volgt


Naglans
Helman smaakte het genoegen dat hem op hoge leeftijd alsnog veel erkenning ten dele viel. Vaak gaat het andersom. Het Letterkundig Museum organiseerde ter gelegenheid van zijn 90e verjaardag een tentoonstelling en in de pers kreeg hij veel aandacht. Hij werd ook benoemd tot erelid van de Haagse Kunstkring en werd onderwerp van lezingen. De bundel ‘Adyosi/Afscheid’ en andere werken verschenen en in 1995 kende het Fonds voor de Letteren hem een jaarlijks eregeld van 15.000 gulden toe. Helman reageerde er met een kwinkslag op: “Tevens heeft u mij het aanbod van een jaarlijks eregeld de mogelijkheid ontnomen om nog met enige trots te kunnen volhouden nimmer een cent overheidssteun bij mijn publicistische werkzaamheden te hebben getoucheerd, integendeel.”

Van Kempen gaat gedetailleerd in op de dood van Helman, op 10 juli 1996, en maakt van dat relaas een van de hoogtepunten van het boek, dat in het laatste deel helaas wat minder strak en soepel overkomt, misschien een gevolg van de minder doelgerichte levenswijze van Helman.

Zelf had die in dit verband, jaren eerder al, aan een vriend geschreven: “Doe het oude karkas als het enigszins mogelijk is snel weg, want opgeruimd staat netjes, en laat dus ook allen hierover “opgeruimd” zijn in de vrolijker betekenis. En blijft allemaal de oude banden -op de eerste plaats de familiebanden- goed aanhouden, want daar schuilt kracht in, en drinkt nog maar eens over een poos gezamenlijk een goed glas wijn op mijn allerminst overhaast vertrek naar de Absolute Doelloosheid waar al onze levensdoelen op uitlopen.”

Een passend einde
De biograaf besluit met de uitloop van de crematie, waar hij zelf ongetwijfeld bij aanwezig was:
“ Om kwart over vijf begeeft acteur Felix Burleson zich naar een plek in het bosje achter de tuin, mensen komen aangelopen, sommigen met een klapstoeltje. Hij zit op de zwarte aarde met een afgestorven tak in zijn hand en kijkt zwijgend naar het groepje mensen dat hem nadert. Zo’n zestig paar ogen kijken hem vragend aan. De wind schijnt te gaan liggen, het wordt stiller en stiller, alsof opeens tot alles en allen doordringt dat enkele uren geleden een paar straten verder Albert Helman gecremeerd is. Dan begint Burleson met overdonderende stem aan de eerste toespraak uit Hoofden van de Oayapok!, gevolgd door de derde tot en met het gebed van het stervende stamhoofd en hij eindigt met: “Nu is zijn ziel vertrokken.” De mensen zijn diep geraakt, ze menen Helman zelf aan het woord gehoord te hebben. En dat is toch ook zo?

Van Kempen heeft met zijn levensbeschrijving van “een van de grootste Surinamers van de twintigste eeuw” zijn eigen magnum opus afgeleverd. Hoeveel studies, correcties en onthullingen uit allerlei hoeken ook nog volgen, en reken maar dat dit gebeurt, over alle bronnen heen zal dit standaardwerk over de caleidoscopisch onnavolgbare Lou Lichtveld een verlichtende slagschaduw blijven werpen.


MICHIEL VAN KEMPEN; ‘Rusteloos en overal – Het leven van Albert Helman’; 864 pagina’s; Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem; 2017; ISBN: 978-9062-659258.



www.alberthagenaars.nl

En zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling


zondag 28 januari 2018

RICHARD FOQUÉ - Vermoeden van licht




Foto: © Bert Bevers


HET PRIMAAT VAN ORDENING EN LICHT

De lyriek van Richard Foqué dankt haar waarde vooral aan tal van tegenstellingen. In 'Vermoeden van licht', zijn achtste bundel, paart hij o.a. het lot van de mensheid aan individuele ervaringen, een klinisch beschreven objectiviteit aan rauwe emotie en een geserreerde zegging aan peilloze suggestie.

Voor de eerste koppeling vormen oorlog en geweld een geschikt voorbeeld. Een fragment:



Onder vuur
op het snijpunt
van een duizendjarige oorlog.
Daar
oog in oog met het mes
het snijden door de keel.




Het gaat natuurlijk niet om duizend jaar maar om het idee van oneindigheid en continuïteit. In meerdere oude culturen staat het getal duizend symbool voor veelheid en volmaaktheid, in de Bijbel ook nog eens, tien maal tien maal tien, voor drievuldigheid. Foqué zegt elders treffend: "Want veel is eenzaam / in meervoud."
Dat de dichter gefascineerd is door getalssymboliek wordt ook aangetoond door de compositie van het boek: vier strak samenhangende reeksen van elk 12 gedichten, wat overeenkomt met de strenge indelingscriteria van voorgaande uitgaven. Zijn achtergrond als architect zal hier een rol in spelen, terwijl je met evenveel recht mag veronderstellen dat hij dat beroep heeft gekozen omdat er een dichter in hem schuilde.
In slechts enkele algemene woorden vangt hij in elkaar overgaande conflicten, verbindt hij hier onder meer Holofernes, Johannes de Doper en James Wright Foley. Geen nieuwe wereldorde, politiek of religieus, zal volgens Foqué een eind maken aan agressie op grote en kleine schaal. Als dat niet veranderd kan worden is het dus zaak er een geestelijke houding voor te ontwikkelen. De zijne krijgt steeds duidelijker trekken in een in meerderlei opzicht hoogstaand en zich ook nog eens volop ontwikkelend poëtisch oeuvre.

Het tweede punt, de geladenheid tussen objectiviteit en subjectiviteit, kenmerkt ook zijn vorige bundels. Ditmaal zet hij woorden en begrippen tegen elkaar op als enerzijds ‘lijn’, ‘hoek’, ‘priemgetal’, ‘gewichtloos’, ‘snijpunt’, ‘woestijn’, en anderzijds ‘kreupel’, ‘angst’, ‘drift’, ‘kwetsbaar’, ‘pijn’ en ‘labyrint’. De gedichten kennen daardoor een grote spankracht. Soms komt een regel of strofe te dicht bij je staan, dringt zich op, doet je je kortom ongemakkelijk voelen. Jazeker, Foqué is verre van een schrijver die vrijblijvend leesgenot wil verschaffen. Hij trekt de lezer integendeel al gauw van een veilig standpunt naar een mentaal conflictgebied en dit is dan niet alleen dat van een gedreven dichter maar dat van ieder.

Om ten derde aan te tonen hoe hij de bondige zegging laat contrasteren met de meervoudigheid van interpretatie, de resulterende uitwaaierende betekenissen, volstaat weergave van het slotgedicht, dat tevens als een symbiose functioneert.



4.12

Wij staan erbuiten
wij nemen geen deel
wij komen en verdwijnen
als dwaallichten
vallende sterren.
Wij zijn daar
we zijn soms
telkens opnieuw
ergens zijn wij
vermoeden van licht.




Let in dit verband op de vaagheid van de plaatsbepaling die plots overgaat in 'daar' en dan weer in het dubbelzinnige 'ergens', en op 'soms' dat meteen wordt omgebogen naar 'telkens opnieuw'. Niet alleen beide dimensies gaan in elkaar over, worden verenigd in licht (dat het belangrijkste motief is, zie ook titel) maar ook hun schijnbare innerlijke dualiteit.






Samenvattend: Richard Foqué schrijft poëzie die uiting geeft aan een diep begrijpen en aanvoelen van onze cultuur en de noodzaak om daarvan persoonlijk getuigenis af te leggen, aan het waarnemen van chaos en duisternis en het primaat van ordening en licht. Het is daarom een poëzie die existentieel genoemd moet worden, van wézenlijk belang is. Dat hij er ook nog een overtuigende vorm en beeldtaal mee weet te verbinden, voor complexe zaken zulke eenvoudige woorden inzet, onderstreept eens te meer het bijzondere karakter van zijn werk.

Tot slot de hoogst subjectieve keuze van ondergetekende, een gedicht dat zowel naar de slachtoffers van de nazi-kampen verwijst als naar de boodschap van de hostie.



2.3

Het genummerde lichaam
pijn als een cijfer
gebrandmerkt
in de diepste huid
in rijen gelijnd
meetkundig geschikt.

Het genummerde lichaam
het wacht
terwijl het water stijgt
in het doorwaadbare.
Het staart
tot het geroepen wordt
tot iemand het zal delen
tot een naamloos priemgetal.

Het genummerde lichaam
het is van geen tel.



RICHARD FOQUÉ; ‘Vermoeden van licht’; 64 pagina’s; Uitgeverij P, Leuven; 2017; ISBN: 978-94-92339-41-6.



Lees ook de andere recensies over bundels van Richard Foqué op deze site (zie zoekfunctie links boven).


www.alberthagenaars.nl

En zie ook:
Frozen Poets - Beelden, graven en andere sporen van dichters

Nederlandstalige gedichten in Indonesische vertaling